Van wederopbouw naar gemeenschap (2)
De lange weg naar het naoorlogse Europa

De jaren 50.
Het eerste deel van deze artikelenreeks eindigde met de eerste voorzichtige pogingen om tot samenwerking van een aantal Europese landen te komen, met als voorlopig hoogtepunt de oprichting van de EGKS. In 1951 werden deze pogingen voortgezet. Op 15 februari 1951 kwamen in Parijs België, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Duitsland bijeen om te komen tot een Europese Defensiegemeenschap. Daarnaast waren er zestal landen als waarnemer aanwezig bij deze vergadering, te weten de Verenigde Staten (USA), Canada, het Verenigd Koninkrijk (Engeland), Denemarken, Noorwegen en Nederland. Voor het overige was 1951 op het Europese vlak een rustig jaar.

Aan het eind van het jaar 1951, om precies te zijn op 10 december, stapt Paul Henri Spaak op als voorzitter van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa. De beweegredenen voor zijn opstappen was het matige enthousiasme van het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van Europa. Ook toen al was het conservatieve Verenigd Koninkrijk, dat zichzelf nog steeds als een wereldmacht zag, dus al een dwarsligger. Dit zal in latere jaren nog een aantal malen voorkomen. Denkt u maar aan bijvoorbeeld de mening van de ‘ijzeren dame' Margaret Thatcher met betrekking tot Europa en het standpunt van Engeland met betrekking tot de invoering van de Europese munt, de Euro. Op 27 mei 1952 wordt in Parijs door zes landen, België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland het verdrag voor de oprichting van de Europese Defensiegemeenschap ondertekend. Naast de oorspronkelijke vijf deelnemers aan de bijeenkomst op 15 februari 1951, is van de waarnemers alleen Nederland toegetreden tot deze Defensiegemeenschap.

Ruim een jaar na de oprichting van de EGKS wordt op 23 juli 1952 het ‘Verdrag van Parijs' van kracht. Jean Monnet wordt benoemd als eerste voorzitter van de Hoge Autoriteit, het uitvoerend orgaan van de EGKS en Paul Henri Spaak tot voorzitter van de Gemeenschappelijke Vergadering. De eerste zetel van de EGKS wordt Luxemburg. Op 10 augustus 1952 vangt de Hoge Autoriteit aan met haar werkzaamheden. Een van de eerste successen die de EGKS behaalt, is dat de algemene overeenkomst inzake tarieven en Handel (GATT) aan de zes landen van de EGKS toelaat af te wijken van de regel van de ‘meest begunstigde natie' om hen in staat te stellen om hun verplichtingen ten aanzien van het EGKS-verdrag na te kunnen komen.

Op 1 januari 1953 wordt de EGKS-heffing, de eerste belasting in Europees verband, ingevoerd. Op 10 februari 1953 worden door de EGKS de douanerechten en kwantitatieve beperkingen voor kolen en ijzererts afgeschaft. Er is vanaf deze datum een gemeenschappelijke markt voor de grondstoffen kolen en ijzererts. Op 15 maart 1953 wordt dit uitgebreid met een gemeenschappelijke markt voor schroot.

Vanuit de EGKS komen er initiatieven voor verdere samenwerking binnen Europa. Zo verschijnt er op 7 maart 1953 in het Publicatieblad van de EGKS een reglement voor procedurevoering van het Europese Hof van Justitie van de EGKS. In het vervolg kunnen beroepsprocedures, waarin het ‘Verdrag van Parijs' voorziet voorgelegd worden aan het Europese Hof van Justitie van de EGKS. Vanwege het succes van de EGKS stelde de Nederlandse minister van Buitenlandse zaken J.W. Beijen voor om de economische samenwerking niet alleen te beperken tot kolen en staal, maar uit te breiden naar de hele economie.

Op 9 maart 1953 overhandigt Paul Henri Spaak aan de voorzitter van de EGKS-raad een ontwerpverdrag ter oprichting van een Europese Politieke Gemeenschap. Het doel van deze nieuw op te richten gemeenschap is om de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te vrijwaren, de lidstaten tegen agressie te beschermen, de coördinatie van de buitenlandse politiek van de lidstaten te verzorgen en de gemeenschappelijke markt geleidelijk te installeren. Om hier uitvoering aan te kunnen geven zijn in het ontwerpverdrag vijf instellingen voorzien: een Europese Uitvoerende Raad, een Parlement met twee kamers, een Raad van nationale ministers, een Hof van Justitie en een economisch en sociaal Comité.
Op 12 augustus 1953 wordt er tussen de EGKS en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) een overeenkomst voor samenwerking getekend.

De poging om te komen tot een Europese Defensiegemeenschap leiden in 1954 schipbreuk. Dit tekent zich al af op een bijeenkomst van 20 tot en met 23 augustus 1954 van de zes deelnemende landen in Brussel. De Franse politicus Pierre Mendès vraagt tevergeefs om afzwakking van het supranationale karakter van de Europese Defensiegemeenschap (EDG). Op 20 augustus 1954 verwerpt de Franse Nationale Vergadering het verdrag voor de oprichting van een Europese Defensiegemeenschap. Wel ziet op 20 oktober de West-Europese Unie het levenslicht. Jean Monnet, de voorzitter van de Hoge Autoriteit van de EGKS, treedt op 10 november 1954 teleurgesteld af na het falen van de Europese Defensiegemeenschap. Toch is er eind 1954 nog een lichtpuntje. Op 21 december 1954 doet het Europese Hof van Justitie van de EGKS zijn eerste uitspraak.

In het jaar 1955 staan de ontwikkelingen van de Europese samenwerking op een laag pitje. Er gebeurt in dit jaar weinig. Twee feiten, die in dit jaar plaatsvonden wil ik u echter niet onthouden. Op 23 oktober 1955 besluit Saarland, op grond van de resultaten van een gehouden referendum, af te zien van zijn autonome status en sluit zich aan bij Duitsland. Op 8 december 1955 kiest de Raad van Ministers van de Raad van Europa als Europees embleem de blauwe vlag met de 12 gouden sterren. Het ontstaan van de Europese vlag, waarvan veel mensen denken, dat de 12 sterren de twaalf lidstaten vertegenwoordigen (wat een misverstand is), is een verhaal apart. Omdat het een bijzonder verhaal is zal ik daar later nog een artikeltje over schrijven.

In 1956 wordt een verdere belangrijke stap gezet naar de Europese eenwording. Paul Henri Spaak, de Belgische Minister van Buitenlandse Zaken, biedt op 6 mei 1956 zijn EGKS-collega's een verslag aan over de ontwerpverdragen van de Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) en het Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). Op 29 mei 1956 wordt het verslag-Spaak op een bijeenkomst in Venetië aangenomen. De Ministers van Buitenlandse zaken besluiten op deze bijeenkomst om intergouvernementele onderhandelingen te beginnen over de twee verdragen. Op 26 juni 1956 gaan de onderhandelingen over het opstellen van de teksten met betrekking tot de oprichting van de E.E.G. en Euratom van start in Brussel. Dit leidt er toe dat op 25 maart 1957 in Rome de Verdragen tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) worden ondertekend door de ZES (België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland). Deze verdragen zijn bekend onder de naam ‘Verdragen van Rome'. Op 17 april daaropvolgend wordt het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en tevens het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Brussel getekend. De verdragen hadden tot doel om te komen tot economische samenwerking en om voor alle producten een gemeenschappelijke markt te creëren, waarbinnen handel in alle producten vrij was. Een van de doelen van de oprichting van Euratom is de inspanningsverplichting van de deelnemende landen om kern- of atoomenergie vreedzaam te gebruiken. Het initiatief om te komen tot dit vreedzame gebruik van kern- of atoomenergie is overigens afkomstig van de Fransen. Nog in datzelfde jaar worden de beide verdragen door de nationale parlementen goedgekeurd, zodat zij per 1 januari 1958 in werking konden treden.

Het jaar 1958 is een van de belangrijkste jaren uit de geschiedenis van het naoorlogse Europa. Op 1 januari 1958 worden de ‘Verdragen van Rome' van kracht. De E.E.G. en Euratom krijgen hun zetel (plaats van vestiging) in Brussel.

Het Europese Parlement en het Hof van Justitie zijn gemeenschappelijke instellingen voor de drie Gemeenschappen (EGKS, E.E.G. en Euratom). De ZES besluiten op 26 januari 1958 tot de oprichting van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER) om de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden.

Op 10 februari 1958 wordt door de lidstaten een geharmoniseerd tarief voor kolen en staal vastgesteld. Aan Frankrijk en Italië wordt een derogatie op deze tarieven toegestaan. Dat wil zeggen, dat beide landen gedurende een periode van twee jaar voor bepaalde producten hogere rechten mogen heffen.

Op 19 maart 1958 vindt de openingszitting van het Europese parlement plaats in Straatsburg. Robert Schuman wordt verkozen tot voorzitter van het Parlement. Het Parlement vervangt de Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS. Een van de eerste verordeningen van de Raad bepaalt dat het Duits, het Frans, het Italiaans en het Nederlands de officiële talen van de Gemeenschappen zijn. Op 22 april maakt de Raad de leden van het Economisch en Sociaal Comité bekend. De oprichtingsvergadering van dit comité heeft plaats op 19 mei te Brussel.

Op 13 mei 1958 komen de afgevaardigden van het Europese Parlement voor het eerst bijeen. Het meest opvallende aspect hieraan is, dat de onderverdeling van het Parlement niet naar nationaliteit plaatsvindt, maar naar politieke groepering. In de periode 21 tot 27 mei stelt het Parlement zijn reglement van orde vast. De leden van het Europese Parlement werden door de nationale parlementen van de lidstaten uit hun eigen midden gekozen. Eerst in 1979 worden de europarlementariërs direct gekozen door de inwoners van de landen van de E.E.G. c.q. EU.

Tijdens een conferentie die van 3 tot en met 11 juli in Stresa in Italië wordt gehouden, wordt de basis gelegd voor een Gemeenschappelijk Landbouw Beleid. Over dit gemeenschappelijk landbouwbeleid zal in de daarop volgende decennia nog veel te doen zijn.

Op 7 oktober 1958 wordt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat het Hof van Justitie van de EGKS vervangt, in Luxemburg opgericht. Op 3 maart 1959 stelt het Europese Hof van Justitie haar procedureregels vast.
Op 4 december 1958 komt de Raad van Gouverneurs van de Europese Investeringsbank bijeen en stelt de eerste richtlijnen voor het kredietbeleid van de Europese Investeringsbank vast. Op 29 december treedt de Europese Monetaire Overeenkomst in werking. Op 20 maart 1959 worden de eerste leningen van de Europese Investeringsbank toegekend.

In januari 1959 worden de eerste stappen gezet om te komen tot een geleidelijke opheffing van de douanerechten en -contingenten binnen de E.E.G.. De noodzaak om te komen tot deze geleidelijke opheffing is gelegen in de vaak sterk afwijkende bepalingen die sommige landen op het gebied van de Douane en Invoerrechten hadden vastgesteld. Bijvoorbeeld de heffingen die de Douane van een bepaald land oplegt op producten of goederen die een ander land wil invoeren, veelal om de eigen economie of industrie te beschermen.

Op 5 mei 1959 aanvaardt de Europese Raad het ‘voorstel-Dillon' van de Verenigde Staten om te komen tot besprekingen inzake de multilaterale handelsbesprekingen over de Algemene Overeenkomst inzake Handel en Tarieven, beter bekend als GATT. De onderhandelingen worden door de Europese Raad overgelaten aan een Commissie, die daarin zal worden bijgestaan door een speciaal door de Raad benoemd Comité.

Op 8 juni 1959 wordt door Griekenland een associatie met de E.E.G. aangevraagd. Op 31 juli 1959 doet Turkije eenzelfde verzoek. De onderhandelingen tussen de E.E.G. en deze twee landen met betrekking tot de associatie gaan in september 1959 van start.

Op 22 juni 1959 worden er door de nationale belastingdiensten van de deelnemende E.E.G.-landen drie werkgroepen opgericht om na te gaan of het harmoniseren van de indirecte belastingwetgeving, o.a. omzetbelasting, invoerrechten en accijnzen, haalbaar is. Ook wordt er in juni 1959 een bijeenkomst van deskundigen uit de lidstaten inzake dumping gehouden. Deze deskundigen stellen bepalingen vast die intracommunautaire dumping moeten voorkomen. Dumping houdt in, dat bepaalde soorten goederen tegen dumpprijzen, dat wil zeggen prijzen, die ver onder de gebruikelijke prijs liggen, op de markt worden gebracht.

Op 20 en 21 juli 1959 wordt door de landen die lid zijn van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking, te weten Oostenrijk, Denemarken, Noorwegen, Portugal, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk (Engeland), besloten tot oprichting van een Europese Vrijhandelsassociatie (E.V.A.). Het Verdrag tot oprichting van de E.V.A. wordt op 4 januari 1960 in Stockholm (Zweden) ondertekend. Op 3 mei daaropvolgend treedt dit verdrag in werking. In december wordt de naam van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) gewijzigd in Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

Een verdergaande samensmelting van de Europese gedachte vindt plaats op 13 oktober 1959. De Belgische Minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny lanceert het idee om de Hoge Autoriteit van de EGKS, en de twee Commissies (E.E.G. en Euratom) in één enkele instelling onder te brengen.
Op 11 mei 1960 wordt door de Raad goedkeuring gehecht aan de verordening inzake het Europees Sociaal Fonds. Dit fonds heeft ten doel om de geografische- en beroepsmobiliteit van werknemers binnen de Gemeenschap te bevorderen.

Alvorens het tweede deel van deze serie over de naoorlogse ontwikkelingen van Europa af te sluiten wil ik nog melden, dat in de loop van 1960 de oprichting tot stand komt van de Europese Organisatie voor de Veiligheid van de Luchtvaart (Eurocontrol). Deze organisatie heeft tot doel om een betere afstemming van o.a. het vliegverkeer (luchtvaartwegen) binnen Europa te komen, hetgeen de veiligheid van het vliegverkeer ten goede komt.

(Wordt vervolgd...)

Maarten Veuger.