Nederland fietsland

De fiets is niet weg te denken uit ons straatbeeld. Vrijwel iedere Nederlander is in het bezit van zo’n rijwiel, in ons land zijn er niet minder dan 18 miljoen fietsen op de weg. Buitenlanders verbazen zich over een enorme hoeveelheid van bijna 11.000


fietsen die op werkdagen rond het station van Utrecht geparkeerd staan. Wat maakt dit vervoermiddel zo populair, en is deze populariteit iets wat typisch is voor ons land? In dit artikel gaan we in op het vervoermiddel dat iedereen kent: de fiets.


Het fenomeen fiets kent een lange geschiedenis. De eerste vermelding van een ontwerp dat op een fiets lijkt dateert uit 1493 en wordt toegeschreven aan Gian Giacomo Caprotti, een leerling van Leonardo da Vinci. Veel later, in 1791, zou Comte de Sivrac in het Palais-Royal in Parijs een soort loopfiets gedemonstreerd hebben, de célérifère. Deze houten tweewieler had geen stuur, sturen deed je door naar links of rechts over te hellen. Overigens zijn deze vermeldingen controversieel, er zijn nergens bewijzen dat er werkelijk een ontwerp of model geweest is.


De loopfiets van Von Drais
De eerste voorloper van de fiets die daadwerkelijk gebouwd en gebruikt is, werd rond 1817 ontworpen door de Duitse baron Karl von Drais, verbonden aan het hof van Groothertog Karl Friedrich van Baden. Hij ontwikkelde, zoals het het zelf noemde, een "loopmachine", die door de pers al snel draisine (Engels) of draisienne (Frans) genoemd werd. Hij patenteerde in 1818 zijn

uitvinding, een houten loopfiets met bestuurbaar voorwiel en een rem op het achterwiel. Het verhaal gaat dat hij zijn loopfiets ontwikkelde omdat er een tekort aan rijpaarden was ontstaan, veroorzaakt door de uitbarsting van de vulkaan Tambora in 1815, die wereldwijd misoogsten en voedseltekorten deed ontstaan. Toen veel paarden van de honger waren gestorven of waren geslacht wilde men zich toch

over enige afstand kunnen verplaatsen. Von Drais wist met zijn vinding een afstand van 13 kilometer in minder dan een uur af te leggen. De draisine woog maar liefst 22 kg, en het vergde heel wat evenwichtskunst om deze loopfiets te besturen. Niettemin werd het een succes, vooral in West-Europa en Noord-Amerika werden er vele duizenden verkocht.


De ontwikkeling van de fiets in
beeld: van draisine tot racefiets
Het succes van de draisine zette anderen aan om het model te verbeteren. Zo ontwikkelde de Londenaar Denis Johnson in 1819 een lichter, verbeterd model met een gegolfde zadelplank, waardoor de wielen groter konden worden zonder dat de zadelpositie hoger werd. Hij patenteerde zijn model als "pedestrian curricle", maar het publiek noemde de uitvinding liever spottend "hobby-horse", naar het kinderspeelgoed, of "dandy-horse" naar de fattige mannen die het toestel het meest gebruikten. Onder de chique Londense bevolking werd het een ware rage.


De fiets van Lallement
Het duurde daarna ruim veertig jaar voor er weer een grote stap in de ontwikkeling van de fiets werd gemaakt. Ditmaal was het een Fransman, Pierre Lallement, die de eerste fiets construeerde die voorzien was van pedalen en mechanisch werd aangedreven. De pedalen waren geplaatst op de as van het iets vergrote voorwiel, en hoewel het geheel een ongemakkelijk en inefficiënt geheel vormde, is zijn ontwerp in rudimentaire vorm toch de

eerste echte fiets te noemen. Vanaf 1868 werden door fietsfabriek Michaux op basis van zijn ontwerp gietijzeren fietsen gemaakt.

Deze fietsen, in Frankrijk "velocipèdes" (snelle voet) genoemd, met ijzeren frame en wielen, waren op de hobbelige wegen van toen verre van comfortabel. Door de Engelsen werd het model een "boneshaker" genoemd, maar op de


Ook het leger ontdekte de fiets
als vervoermiddel
nieuwe gladdere Parijse Macadam-wegen bleek de fiets een groot succes. Tot de Frans-Duitse oorlog van 1870 ontketende het in de Franse hoofdstad een grote rage. Latere innovaties zoals kogellagers en vaste rubberen banden maakten het fietsen uiteindelijk een stuk minder schokkende ervaring.

Rond 1870 werd door de Fransman Eugène Meyer een fiets ontwikkeld met een hoog voorwiel en een klein achterwiel, de hoge bi.


De hoge bi
Door het gebruik van lichter metaal en rubberen banden was deze fiets een stuk comfortabeler dan z’n voorganger. De reden voor het hoge voorwiel was het verzet: hoe groter het wiel hoe minder vaak je hoefde te trappen om vooruit te komen. Het zal duidelijk zijn dat er redelijk wat acrobatiek kwam kijken bij het berijden van zo’n fiets, ook kon je een lelijke smak maken als het

Voor dames was er een
aangepast model
voorwiel plotseling blokkeerde door een steen, een gat in de weg of een overstekende hond. Evenmin kon je bij een tussenstop even je voet aan de grond zetten. Ondanks al deze ongemakken wist de Brit Thomas Stevens in 1884 met zo’n hoge bi een tocht rond de wereld te maken, waarbij hij zo’n 22.000 kilometer al fietsend wist af te leggen (de rest deed hij per trein of boot). Hieruit

blijkt wel dat de hoge bi, ondanks al zijn beperkingen, het eerste echt bruikbare rijwiel was.

In Engeland was de hoge bi heel populair, daar werd het rijwiel geproduceerd door James Starley in Coventry, die de lichtgewicht draadspaken voor dit model ontwikkelde en patenteerde. Zijn neef, John


Kemp Starley, introduceerde in 1885 de eerste fiets die eigenlijk niet zoveel verschilt van ons moderne rijwiel. In 1868 had de Duitser K. Meyer al een fietsconstructie ontwikkeld waarbij het achterwiel met een ketting werd aangedreven, naar tekeningen van de Parijse horlogemaker André Guilmet. John Starley nam dit idee over en ontwikkelde de Rover Safety, met wielen van gelijke grootte en pedalen in het midden,

waarmee de fiets zijn moderne uiterlijk kreeg. Deze John Starley is ook de grondlegger van het automobielbedrijf Rover. Door toepassing van kogellagers werd de wrijving verminderd, en toen in 1888 de Ier John Dunlop de opblaasbare luchtband ontwikkelde (nog zonder binnenband), werd het rijcomfort zo hoog dat de fiets aan een onstuitbare opmars kon beginnen.


Rond 1890 kwam de massaproductie van fietsen op gang. Een fiets was nog steeds een hele investering, maar massaproductie maakte ze betaalbaar en bereikbaar voor de middenklasse. Zelfs arbeiders kochten fietsen om snel naar het werk te kunnen gaan, en in de toen nog schaarse vrije tijd werd de fiets gebruikt voor pleziertochtjes in de omgeving van de stad of het dorp waar men woonde. Opvallend is dat ook sinds de "Gay Nineties" vrouwen van de fiets gebruik gingen maken. Een

Elegante dameskleding:
de "bloomer"
vrouw kon in het verleden met haar lange rokken onmogelijk op bijvoorbeeld een hoge bi gaan zitten, maar door het gebruik van bloomers (een soort pofbroek of knickerbocker) lukte het ook vrouwen om te gaan fietsen. Bij de emancipatie van de vrouw heeft de fiets daarom een grote rol gespeeld: het maakte ze mobiel, zelfstandiger en veel zelfbewuster.


Totdat de auto haar intrede deed, was de fiets ook heel populair als transportmiddel van kleine goederen. Toen in 1894 door een spoorwegstaking de postbezorging in gevaar kwam, kwam een slimme eigenaar van een fietswinkel in Fresno op het idee om voor de post een fiets-estafettedienst op te zetten tussen Fresno en San Fransisco. Hierbij werden zes fietsers ingezet die elk ca. 30 mijl aflegden.

Tot zover de ontwikkeling van de fiets tot bruikbaar vervoermiddel, die zich vooral afspeelde in Frankrijk, Engeland, Duitsland en


Amerika. Het provinciale Nederland bleef hierbij sterk achter. Hoe komt het dan toch dat de fiets heden ten dage toch vooral met Nederland geassocieerd wordt, en net als de molen, klomp en tulp haast symbool staat voor ons land? Dit heeft vooral te maken met sociale acceptatie van dit vervoermiddel. Natuurlijk, ons land is vlak, maar dat zijn grote delen van Noord-Duitsland, België en Frankrijk ook, dus dat is niet de voornaamste reden. Wat wel een grote rol speelt is de

acceptatie van de fiets. In het buitenland werd aan het begin van de 20e eeuw neergekeken op de fiets, dat was iets voor de arbeidersklasse. Als je maatschappelijk wat betekende ging je met een koets, te paard of later met de auto. De fiets was hooguit goed als speelgoed voor kinderen.


In Nederland vond de fiets echter wel ingang in alle lagen van de bevolking, vooral tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, toen overal tekort aan was, bleek de fiets een goedkope en betrouwbare manier van transport. De fiets paste precies in de volksaard en hoe de Nederlanders zichzelf graag zagen: een sober, hardwerkend volk, waarbij gewichtigdoenerij niet op prijs werd gesteld. Zo zijn er foto’s bekend

uit de jaren '30 van Prinses Juliana en Prins Bernhard op de fiets, en ook Koningin Wilhelmina liet de fiets niet staan. Ook tegenwoordig zien we nog regelmatig bijvoorbeeld minister Donner en minister-president Mark Rutte per fiets op het Binnenhof arriveren.


Verfoeid was de rijwielbelasting die minister van financiën Colijn in 1924 invoerde, om de deplorabele staat van de schatkist te spekken. Op dat moment telde Nederland 1,7 miljoen belastbare fietsen. Voor drie gulden moest men op het postkantoor een belastingplaatje kopen, dat zichtbaar op of naast het stuur moest worden aangebracht. Deze plaatjes werden geslagen bij de Rijksmunt in Utrecht. Vanaf 1927, toen de

opbrengsten het miljoen overstegen, werd het tarief fl. 2,50 per jaar. Werklozen konden in de crisistijd een gratis rijwielplaatje krijgen, waarbij in deze plaatjes een rond gaatje was geponst ter controle, omdat het niet was toegestaan om met een gratis verstrekt plaatje op zondag te fietsen. De bezetter maakte op 1 mei 1941 een einde aan de rijwielbelasting en het belastingplaatje.

Waar Nederland ook uniek in is, dat is de infrastructuur voor de fiets. Een leuk feitje is dat het eerste fietspad in Nederland in Utrecht ligt. Al in september 1885 werd het wandelpad op de Maliebaan in Utrecht


op zondagmiddag opengesteld voor rijwielen. In Utrecht was ook het centrum van Het Nederlandsche Vélocipèdisten-Bond gevestigd, de latere Algemene Nederlandse Wielrijdersbond (ANWB). Het eerste echte Nederlandse fietspad ontstond in 1896, en liep van station Nuenen het dorp in. In datzelfde jaar richtte de ANWB een wegencommissie op, die gemeentes ging aanmoedigen om fietspaden aan te leggen. Vandaag de dag ligt er in Nederland bijna 35.000 km fietspad, waarvan 1.800 km in de provincie Utrecht. Maar ook bij de huizenbouw wordt aan de fiets gedacht: elk huis, ook een flatwoning,

heeft wel een schuur of berging waarin je je fiets kunt stallen. Een ander belangrijk aspect is dat de kinderen in Nederland opgroeien met de fiets. Al op jonge leeftijd leren ze fietsen en zich met de fiets in het verkeer te bewegen. Dat is belangrijk als ze later zelf automobilist zijn, dan weten ze wat het is om met fietsers rekening te houden.


In Nederland wordt zo’n 70% van alle ritten korter dan 7,5 km afgelegd met de fiets. Dit vervoermiddel wordt gebruikt om naar school of werk te gaan, boodschappen te doen of korte pleziertochtjes te maken. De fiets hoort daarmee bij het normale dagelijkse leven van de Nederlander. De laatste 20 jaar is ook de nadruk komen te liggen op de gezondheidsaspecten van het fietsen, beweging houdt je gezond, en bovendien is fietsen een uiterst milieuvriendelijke manier van vervoer. Dankzij een ontwikkeling van de laatste jaren, een fiets met elektrische

trapondersteuning (de zgn. "e-bike") kunnen ook senioren tot op hoge leeftijd van een fietstochtje genieten.

Tegenwoordig zijn fietsen verkrijgbaar in vele uitvoeringen, al naar gelang de eisen en wensen die men er aan stelt. De meeste luxe en ook kostbaarste vorm is de racefiets, waarmee op de weg wedstrijden worden houden. Al met de hoge bi, die een snelheid kon bereiken van 40 km/uur, werden wedstrijden georganiseerd. Sinds


De Tour de France
1903 wordt in Frankrijk jaarlijks de Tour de France gehouden, een ware uitputtingsslag voor renners en materiaal. Met name in de West-Europese landen worden jaarlijks vele wielerwedstrijden georganiseerd, maar de Tour is en blijft het grootste wielerevenement ter wereld. Voor woon-werkverkeer werden al ver voor de Tweede Wereldoorlog de eerste

vouwfietsen ontwikkeld. Voor fietscrossen werd de robuuste BMX (Bicycle Moto Cross) fiets ontwikkeld, wat ook sinds Beijing in 2008 een Olympische sport is. Het ruige veldwerk kun je het beste doen op een mountainbike, een stevige fiets die sinds 1981 speciaal voor off-the-road gebruik is ontwikkeld.


Jaarlijks worden er in Nederland bijna 1 miljoen fietsen verkocht, en waarschijnlijk bijna net zoveel afgedankt. Als u eens wat meer wilt weten over de geschiedenis van ons populaire vervoermiddel, breng dan eens een bezoek aan het museum van Stichting De Oude Tweewieler in Maartensdijk. Bezoek is alleen op afspraak: tel. 0346-213721. Ook in Nijmegen is een fietsmuseum gevestigd, het Velorama.

Ton Vis