Verstilde devotie

Als u op vakantie bij toeval eens een oude kerk of kathedraal bezocht heeft zult u ze vast wel eens gezien en bewonderd hebben: die prachtige gebrandschilderde ramen met de meest fantastische kleuren en voorstellingen. Vooral in het buitenland hebben vele


van deze kunstwerken, want dat zijn het, de eeuwen doorstaan. In Nederland zijn tijdens de beeldenstorm helaas veel ramen vernietigd, toch zijn er ook in ons land op enkele plaatsen nog wel fraaie gebrandschilderde ramen te bewonderen, zoals in de St. Janskerk in Gouda. In dit artikel gaan we nader in op deze bijzondere kunstvorm, waarvan vele voorbeelden gelukkig ook op postzegels (meest kerstzegels) staan afgebeeld.

Al in de vroege Middeleeuwen werd gebrandschilderd glas toegepast in kerken en kathedralen. In 1122 beschreef de Duitse Benedictijner monnik Theophilus


in een manuscript over kunst de techniek van het brandschilderen van glas, waarbij het opmerkelijk is dat de door hem beschreven methode in de loop der eeuwen nauwelijks veranderd is. De oudste bewaard gebleven gebrandschilderde ramen zijn te zien in Augsburg (Duitsland), die dateren van omstreeks 1050. De glazenierskunst bereikte in de latere Middeleeuwen haar hoogtepunt in Frankrijk, zoals bijvoorbeeld te zien is in de kathedraal van Chartres. Hiervan ging een belangrijke invloed uit naar andere Europese landen. Veelal stellen de ramen in kerken en kathedralen historische gebeurtenissen of taferelen uit

de bijbel voor. De bevolking kon in vroeger tijden nauwelijks lezen en schrijven, de voorstellingen moesten daarom de verhalen uit de Bijbel en uit het leven van Heiligen aanschouwelijk maken.

In vroeger eeuwen waren de ramen al niet groot, en de mogelijkheid om grote glaspanelen te maken om deze te vullen bestond al helemaal niet. Een kundig glazenier kon glaspaneeltjes maken van bijvoorbeeld 10 bij 20


centimeter, die gevat werden in een H-vormig loodprofiel om een groter raam op te vullen. Op de punten waar de profielen elkaar kruisen worden deze aan elkaar gesoldeerd. Op deze manier ontstaat een glas-in-loodraam, dat we ook bij veel oudere huizen nog tegen kunnen komen. Om het raam waterdicht te maken wordt tussen de loodlijst en het glas een kit aangebracht, bestaande uit stopverf aangelengd met

lijnzaadolie. Omdat de loodlijsten niet voor veel stevigheid zorgen, worden vaak enkele doorgaande loodlijsten voorzien van een stalen kern. Grote ramen bestaan meestal uit meerdere deelramen, zodat de zwakke constructie versterkt wordt.

Glas bestaat uit een mengsel van zand, soda, potas en kalk, dat wordt samengesmolten bij een temperatuur van 1100 graden Celsius. Op de traditionele manier wordt glas vervaardigd door het opblazen en uitslingeren van een bol


gloeiend glas aan een blaaspijp. De ronde glasbol wordt hierbij losgesneden van de blaaspijp, waarna door het gat een ijzeren staaf wordt gestoken. Door deze snel rond te draaien wordt het glas door de middelpuntvliedende kracht uitgeslingerd tot een schijf van ongeveer 90 cm doorsnee en een dikte van enkele millimeters. Hieruit worden dan de bruikbare stukken gesneden.
Een andere methode die vroeger gebruikt werd was het zogenaamde 'cilinderglas', waarbij de glasbel werd opgeblazen en opgerekt tot een langgerekte cilinder. Door de beide kanten eraf te snijden ontstond een glazen pijp, die overlangs ingekerfd werd. In de strekoven springt het glas langs de inkerving open, waarna het glas wordt vlak gestreken. Op deze manier konden grotere stukken glas vervaardigd worden, tot wel 70 bij 90 cm aan toe.

Toen in de bouwkunst de gotiek haar intrede deed werden de raamopeningen in kerken groter en hoger. De voortschrijdende techniek


van het glasmaken maakte het mogelijk om steeds grotere vensteropeningen met glas te dichten. Op deze manier beïnvloedde de glastechniek op haar beurt weer de ontwikkeling van de bouwkunst.

De glasindustrie ontwikkelde zich vooral op plaatsen waar de noodzakelijke grondstoffen en brandstoffen in ruime mate aanwezig waren. De hoge temperatuur die voor de glasvervaardiging noodzakelijk was, werd bereikt door het stoken van vooral beukenhout. Deze brandstof geeft een felle vlam en een intense hitte. Met name in Noord-Frankrijk, Midden-Duitsland, de Bohemen en Noord-


Oostenrijk waren uitgestrekte beukenbossen aanwezig. Ook diende er in de omgeving van de werkplaatsen voldoende zuiver wit zand beschikbaar te zijn. In het begin van de 16de eeuw begon men in Noord-Frankrijk ook steenkool als brandstof te gebruiken, mede omdat de bossen geleidelijk kaalgekapt werden. Het verschil in brandstof

heeft wel invloed op de eigenschappen van het glas, zo zitten er bij steenkoolverhitting andere verontreinigingen in het glas dan bij een hout gestookte oven.

In de Middeleeuwen was het maken van gekleurd glas een zaak van proberen en veel geluk. Men kende de chemische samenstelling en concentraties van de kleurstoffen niet, die nodig waren om de gewenste kleur te krijgen. Ook nu nog kan een glasmaker niet precies zeggen welke kleurintensiteit zijn mengsel zal


opleveren. Dit hangt namelijk af van verschillende factoren zoals de temperatuur in de glasoven, de tijdsduur van het bakken en de toegevoegde kleurconcentratie. Gekleurd glas is gewoon glas vermengd met een bepaalde metaaloxide, die er de kleur aan geeft. Zo krijg je met mangaanoxide of tweewaardig koperoxide de kleur blauw, tweewaardig ijzeroxide geeft groen, seleniumoxide maakt roze en mangaanoxide en ijzeroxide gecombineerd geven een gele kleur.

Rood is een apart verhaal. Het éénwaardig koperoxide, dat glas een rode


kleur geeft, maakt zelfs in heel kleine hoeveelheden het glas haast zwart. Om toch helderrood te kunnen verkrijgen moet het rode glas dunner worden gefabriceerd. Om breuk te voorkomen wordt dit dunne glas op een tweede, dikkere en ongekleurde laag glas geplakt. Dit wordt plaqueglas genoemd, of 'opgelegd glas'. Het plaqueglas komt naast rood ook voor in andere kleurstellingen. Het uitslijpen van plaqueglas kan verrassende effecten opleveren. Op de uitgeslepen plaatsen wordt een andere felle kleur aangebracht, bijvoorbeeld voor knopen op kleding. In de zestiende eeuw werd Jean-Cousinrood gebruikt voor een zachtrode kleur. De naam is ontleend aan de uitvinder hiervan.


Hoe ging vroeger het maken van een glas-in-loodraam voor bijvoorbeeld een kerk in z'n werk? Het maken van zo'n raam was ook in vroeger eeuwen een kostbare aangelegenheid, daardoor werd zo'n raam meestal geschonken door een rijke weldoener of een organisatie zoals een gilde. Na het nauwkeurig

opmeten van het raam maakt de glazenier een schaalmodel van de voorstelling op papier, het zogenaamde vidimus. In dit ontwerp is de plaats van de versterkende raamstijlen al aangegeven. Als de opdrachtgever het ontwerp goedkeurde verklaarde hij het 'voor gezien', vandaar de Latijnse benaming vidimus, wat 'wij hebben gezien' betekent. Bij gebrandschilderde voorstellingen zien we soms dat de opdrachtgever als één van de afgebeelde personen in het kunstwerk te zien is.

Na goedkeuring van het ontwerp wordt de tekening op ware grootte met zwarte inkt of houtskool overgebracht op kartonnen platen en stroken. Opmerkelijk is dat van de 70 gebrandschilderde ramen in de Goudse St.-Janskerk, vervaardigd tussen 1555 en 1571 door verschillende kunstenaars, vrijwel alle cartons bewaard zijn gebleven, uniek in de wereld. Deze cartons, met een totale oppervlakte van 1159 m2 verdeeld over 415 stukken, liggen veilig opgeborgen in een kluis.


Met het carton als voorbeeld worden worden stukken gekleurd glas op de juiste grootte uitgesneden. Vroeger maakte de glazenier met een gloeiend snij-ijzer een kleine barst in het glas, waarna het zich gemakkelijk in de gewenste vorm liet snijden. Met een gruisijzer werden vervolgens langs de randen kleine stukjes glas afgeknabbeld, totdat het stuk precies op maat was. In het begin van de 16de eeuw werd voor het glassnijden diamant in gebruik genomen.
Vervolgens worden de stukken klas met een speciale verf beschilderd. Hierdoor worden fijne tekeningen of teksten op het glas aangebracht en krijgt de voorstelling detail. Voor het schilderen is speciale verf nodig, deze heeft een bruinachtige kleur en bestaat uit fijngemalen ijzeroxide en poederglas, vermengd met borax als bindmiddel. Door gebruik van penselen, fijne pennetjes en gepunte houtjes kan een grote variatie aan effecten worden verkregen. Het primaire doel blijft echter het binnenvallende licht zo kunstig mogelijk te doseren.


Is het glasschilderen gereed, dan worden de stukken glas in een met beukenhout gestookte oven gedurende 15 minuten verhit tot ca. 675 graden, afhankelijk van de glassoort en dikte. Hiervoor worden de stukken glas op een ijzeren plaat gelegd, die bedekt is met een laagje gips of krijt.

Tegenwoordig gebruikt een glasatelier hiervoor een gas- of elektrische oven.

Om de verschillende stukken glas bijeen te houden worden loodstrips gebruikt. Dit materiaal is goed te buigen, relatief goedkoop en bestand tegen allerlei weersinvloeden en temperatuurverschillen. Om een H-profiel te krijgen gebruikte men vroeger een loodmolen,


een soort handwalsje met twee wieltjes waarmee je uit loden strippen profielen in de gewenste dikte kon maken. De loodstrips worden met het gebrandschilderde glas in een raamwerk geplaatst, waarbij het lood heel goed tegen het glas moet aansluiten. Een zeer nauwkeurig en tijdrovend werkje, want als het lood niet precies is aangebracht dan past het raam niet en ontstaan er kieren waardoor lekkages mogelijk zijn. Op de punten waar de loodstrips elkaar raken worden deze aan elkaar gesoldeerd met een legering van 60% lood en 40% tin.

Een compleet glas-in-loodraam blijft een kwetsbaar geheel, ook al zijn de delen waaruit een raam is opgebouwd nooit groter dan 1 m2. Zogenaamde windroeden moeten het glas stevigheid geven tegen winddruk van buitenaf. Aan de loodstrips worden bindloodjes gesoldeerd die om de windroeden worden gedraaid zodat het paneel niet kan doorzakken. Aan de


kant van het paneel dat aan de buitenzijde komt wordt een loodslab aangebracht, waardoor regenwater veilig kan weglopen. Het gebrandschilderde deel van het raam zit altijd aan de binnenzijde, aan de kant van het interieur.
Ter bescherming en behoud van de kostbare gebrandschilderde ramen wordt tegenwoordig een extra beschermende buitenbeglazing aangebracht. Wind en regel brengen veel verontreinigingen mee, denk maar aan de zure regen, waardoor de buitenzijde van het glas kan verweren wat een nadelige invloed heeft op de lichtdoorgifte. Ook werden er sinds de 17de eeuw koperen horren voor het glaspaneel aangebracht, eveneens ter bescherming.


Na de 16de eeuw raakte de brandschilderkunst in onze streken door godsdiensttwisten in onbruik. Aan het eind van de 18de eeuw waren er nauwelijks nog glazeniers in ons land te vinden. Maar in de 19de eeuw ontstond er hernieuwde belangstelling voor oude ambachten, waaronder de glasschilderkunst. De hieruit voortkomende stromingen, zoals de art nouveau en de neogotiek, manifesteerde zich niet alleen in kerkramen maar ook in de decoratie van wereldlijke gebouwen zoals bijvoorbeeld het Rijksmuseum in Amsterdam.


Aan het begin van de 20ste eeuw ontstond er een sterke opleving van de glaskunst, enerzijds door restauratiewerkzaamheden aan oude gotische kathedralen, en anderzijds doordat kunstenaars geschilderd glas gingen gebruiken als decoratieve kunst. Abstracte kunstenaars als Theo van Doesburg en Piet Mondriaan maakten bijvoorbeeld raampanelen, terwijl in de 60-er en 70-er jaren de Franse expressionistische schilder Marc Chagall grote kunstwerken in glas-in-lood maakte, onder andere voor het gebouw van de Verenigde

Naties in New York. Beroemde Amerikaanse glaskunstenaars zijn o.a. John la Farge (1835-1910) en vooral Louis Comfort Tiffany (1848-1933), die nieuwe technieken ontwikkelde voor gebrandschilderd glas in nog briljantere kleuren. Stukjes glas die hij bij het maken van zijn kunstwerken overhield gebruikte hij voor huiselijke objecten zoals een schemerlamp.


Tegenwoordig is het brandschilderen van glas weer een alom gerespecteerde kunstvorm, die u in ook in een aantal moderne bouwwerken kunt bewonderen. Gelukkig zijn een aantal van deze kunstwerken ook op postzegels terecht gekomen, zodat u ook bij het doorbladeren van uw eigen verzameling van deze kunstwerken kunt genieten. Maar het mooiste blijft toch de 'echte' beleving: een groot gebrandschilderd raam waar het zonlicht doorheen valt en de kleurenpracht in alle luister onthult blijft een onvergetelijke belevenis. Hopelijk denkt u aan de moeite en kunde van de glaskunstenaar, zoals beschreven in dit artikel, als u weer eens in de gelegenheid mocht zijn zo'n fraai kunstwerk in het echt te bewonderen.

Ton Vis



Gebrandschilderd raam van Marc Chagall