Bij de tijd...

Tijd is een merkwaardig fenomeen. In deze tijd waarin we geleefd worden door de klok en de agenda blijkt het vaak een schaars en kostbaar goed (tijd is geld...), maar anderen hebben er zoveel van dat ze niet weten hoe er doorheen te komen. (Overigens hebben rechtgeaarde filatelisten van dat laatste niet zoveel last, want er is altijd heel veel te sorteren, uit te zoeken, te catalogiseren enzovoort). Het begrip 'tijd' wordt door iedereen anders beleefd, geïnterpreteerd en gebruikt, zoveel is wel duidelijk. Je kunt het niet bewaren, verloren tijd is niet in te halen. Al in de tijd van de Romeinen gold al 'tempus fugit': de tijd vliegt. Het is een abstract begrip dat toch zozeer ons leven beheerst en bepaalt, dat het een nadere bestudering, in dit artikel, waard is.

Bij de afgelopen jaarwisseling zijn wij wat het begrip 'tijd' betreft weer eens met de neus op de feiten gedrukt. In een wereldwijde uitzending konden we getuige zijn van de eerste dageraad in het nieuwe jaar in bijvoorbeeld Kiribati, terwijl wij nog aan het avondeten met oudjaar moesten beginnen. Ook konden we zien hoe het jaar 2000 in alle 24 tijdzones op aarde werd begroet. En dan nog iets: iedereen heeft het over de 'eeuwwisseling' en de 'millenniumwisseling', terwijl de eerste dag van de volgende eeuw (1 januari 2001) nog bijna een jaar op zich laat wachten. Ook zoiets merkwaardigs.

Om het begrip 'tijd' goed te kunnen begrijpen, dienen we terug te gaan naar de oorsprong, de astronomie. Tijd heeft namelijk alles te maken met de draaiing van de aarde om z'n eigen as (in een dag) en de baan die de aarde om de zon draait (in een jaar). In vroeger tijden was het precies weten en meten van de tijd niet zo belangrijk, men stond op als het licht werd en ging naar bed als de nacht was ingevallen.

Wel was het belangrijk, vooral voor de overwegend agrarische bevolking, de seizoenen te kunnen bepalen. Men had een leidraad nodig wanneer welke werkzaamheden op het land uitgevoerd moesten worden. In de oude benamingen van onze maanden kennen we dat terug: hooimaand, louwmaand, sprokkelmaand, oogstmaand. Al in de oudheid werden hiervoor kalenders gemaakt, o.a. door de oude Egyptenaren. Van de mysterieuze stenencirkel Stonehenge in zuid-Engeland wordt vermoed dat deze bij de oude Kelten het begin van de lente moest aangeven, en ook de Azteken in midden-Amerika kenden een kalendersteen. De behoefte om 'tijd' te definiëren bestond toen dus ook al.

Voor een baan om de zon heeft de aarde precies 365 dagen, 5 uur en 48 minuten nodig. De Romeinen hadden het jaar ingedeeld in 12 maanden, te beginnen in de lente, dus met maart. De maand juli was in deze telling de vijfde maand, die daarom quintilis (vijfde) heette. De daarop volgende maanden heetten sextilis (zesde), september (de zevende), oktober (de achtste), november (de negende) en december (de tiende). Later werd quintilis naar de veldheer Julius Caesar juli genoemd, en sextilis naar de eerste Romeinse keizer augustus. Februari was de laatste maand van het jaar. Deze maand moest het dan ook doen met de dagen die nog overgeschoten waren. Februari is dan ook onze kortste maand.

Julius Caesar heeft de Romeinse kalender laten veranderen: hij begon het jaar niet meer met maart maar met de maand januari. Deze maand was genoemd naar de Romeinse tweehoofdige god Janus, die zowel voor- als achteruit kijkt. Misschien dacht men ook aan het woord 'Janua', dat deur betekent.

Januari werd de maand die de deur naar het nieuwe jaar opende. De namen september tot en met december bleven gehandhaafd, hoewel dit niet meer de zevende tot de tiende maand waren. De Juliaanse kalender, die in 43 voor Christus werd ingevoerd, bepaalde het jaar op 365 dagen en zes uur. Omdat ieder gewoon jaar 365 dagen telde, kwam er om de vier jaar een schrikkeljaar en kwam er een dag extra bij. Zo liep men de vier maal zes uur die men tekort was gekomen weer in.

Dit systeem werkte aardig, maar eigenlijk duurde elk Juliaans jaar nu 12 minuten te lang. In de loop der eeuwen werd dit verschil zó groot dat er wat veranderen moest. In de 16de eeuw was het in de natuur al tien dagen later dan het op de juliaanse kalender was. Paus Gregorius XIII wilde dat verschil wegwerken. Hij bepaalde in 1582 dat de dag na 4 oktober niet 5, maar 15 oktober zou zijn. In deze nieuwe, naar hem genoemde 'Gregoriaanse' kalender werden de schrikkeljaren gehandhaafd, maar werd er een verdere verfijning in aangebracht. In de eeuwjaren (die dus op 00 eindigen) is er geen schrikkeljaar, behalve als de eerste twee cijfers van het jaartal een veelvoud van 4 is. Het jaar 2000 is daarom weer wèl een schrikkeljaar. Op deze manier kan de kalender een heel lange tijd bij blijven.

De Gregoriaanse kalender werd niet direct overal in Europa aangenomen. Wel in de katholieke landen, maar waar het landsbestuur in meerderheid protestants was werd daarmee gewacht. In de gewesten van Holland, die onder bestuur stonden van de katholieke Franse Hertog van Anjou, werd de nieuwe kalender van 14 op 25 december 1582 ingevoerd, maar voor andere gewesten gebeurde dat veel later, met Drenthe als laatste in 1701. In Engeland, dat ook toen al moeite had om de ontwikkelingen op het Europese continent bij te houden, werd de Gregoriaanse kalender pas in 1752 aangenomen.

Er kwamen veel protesten uit de bevolking, die bezwaar maakte dat men van hen zomaar tien levensdagen 'afpakte'. Niettemin is de Gregoriaanse kalender behoorlijk nauwkeurig, met een afwijking van minder dan één dag in de 20.000 jaar. In andere landen werd de 'westerse' tijdrekening pas veel later ingevoerd: Japan in 1873, China in 1912 en de Sovjet-Unie in 1918. Zo kon het gebeuren dat de Oktoberrevolutie in Rusland voor ons pas feitelijk in november plaatsvond.

Hoewel de gewone bevolking daar vooralsnog weinig behoefte aan had, werden de manieren om de tijd te meten steeds nauwkeuriger. De Hollandse wis- kundige en astronoom Christiaan Huygens ontwikkelde in 1658 het slingeruurwerk. Vóór die tijd kon men de tijd aflezen aan zonnewijzers, die meestal op een wat hoger punt zoals een kerk-toren was aange-bracht. Als de zon niet scheen had je er echter weinig aan, en dat kwam in onze streken nogal eens voor. In de steden waren stads-omroepers actief die met een bel rondliepen en onder andere de tijd afriepen. Erg nauwkeurig was het niet, maar als men bij benadering de tijd wist was het al gauw goed. Overigens schijnt het zakhorloge ook een respectabele leeftijd te hebben: in 1942 werd in Duitsland een postzegel uitgegeven ter ere van Peter Henlein, de uitvinder van het zakhorloge. Met deze uitgifte werd zijn vierhonderdste sterfdag herdacht, dus het zakhorloge dateert in ieder geval van vóór 1542. Waar blijft de tijd.

We moeten niet denken dat we nu in de gehele wereld een uniforme datumbepaling hebben, verre van dat. In alle westerse landen wordt nu algemeen de Gregoriaanse kalender gebruikt, waarbij als centraal meetpunt de 0-graden meridiaan geldt die door Greenwich (ten zuiden van Londen) loopt. In 1884 werd tijdens een congres in Washington bepaald dat deze 0-meridiaan de basis is van het tijdzone-systeem dat de wereld kent. Deze basistijd heette vroeger de Greenwich Mean Time (GMT), maar wordt tegenwoordig Universal Time genoemd. Deze tijdrekening heeft duidelijk een Christelijke grondslag: het jaar 0 is het jaar waarin Christus werd geboren. In andere culturen en bij andere goedsdiensten wordt hiervan maar al te graag afgeweken. Napoleon begon er al mee: in Frankrijk werd aan het einde van de 18de eeuw een nieuwe kalender geïntroduceerd, waarbij men de jaren begon te tellen vanaf de Franse Revolutie. In Japan wordt een jaartelling gebruikt die de zittingsduur aangeeft van de Keizer. Volgens de Moslims leven we nu in het jaar 1420, volgens de orthodoxe Kopten in 1716, volgens de Hindoes in 2056, volgens de Boeddhisten in 2543 (gekoppeld aan het overlijden van Boeddha) en volgens de Joden in 5760. Iedere godsdienst heeft ook zijn eigen nieuwjaar, telkens op een andere datum, maar in een multiculturele samenleving wordt toch door iedereen de jaarwisseling in de nacht van 31 december op 1 januari gevierd.

Enfin, tijd is een heel rekbaar begrip, waar nog heel uitgebreid en diepgaand over gediscussieerd kan worden. Toch ben ik dankbaar dat u voor het lezen van dit stukje even de tijd genomen heeft...

Ton Vis