Heerlijk... vakantie!

Voor de meesten van u zal het er al weer opzitten: uw vakantie. Een periode om eens heerlijk uit te rusten, niets te doen en alle dagelijkse spanningen en beslommeringen achter u te laten. En vooral even het werk te vergeten. Vakantie vinden we tegenwoordig een normaal iets


waar we recht op hebben, toch is het fenomeen vakantie, zoals we dat nu kennen, pas zo'n vijftig jaar geleden in zwang gekomen.

In vroeger tijden konden alleen rijke mensen zich een vakantie veroorloven. Het gewone volk werkte, vaak meer dan 60 uur per week, zes dagen lang. Een dagje verlof zat er gewoon niet in, er moest eten op de plank komen. Alleen op zon- en feestdagen werd er gerust, waarbij moet worden opgemerkt dat het aantal (Christelijke) feestdagen vroeger groter was dan nu. Reizen en ontspanning was iets voor de gegoede burgerij, de notabelen en de rijken. Zo lieten schatrijke Amsterdamse kooplieden in de 17e eeuw al prachtige buitenhuizen bouwen langs de Vecht, waar ze in de zomermaanden de warme, stinkende en stoffige stad een tijd konden ontvluchten. Aan het eind van de Gouden Eeuw stonden er zo'n tweehonderd


vakantiepaleizen langs de Vecht. Pas in de loop van de 19de eeuw, toen ook industriëlen veel geld gingen verdienen, ontstonden in Nederland de eerste vakantieoorden. Langs de kust en op de Veluwe bouwden ondernemers luxe hotels voor de nieuwe rijken. Aan het eind van de 19de eeuw was met name Scheveningen een chique badplaats, waar rijke Hagenaren 's zomers een suite huurden in bijvoorbeeld Hotel d'Orange of het Hotel Garni. Een deel van hun meubels lieten ze daarnaar toe verhuizen. Overdag flaneerden ze langs het strand en 's avonds bezochten ze in het Kurhaus bals, thé-dansants, concerten of het casino.


Een bruin kleurtje opdoen, de reden waarom wij nu vaak een dagje naar het strand gaan, was in vroeger tijden uit den boze. Landarbeiders hadden bruine handen en gezichten, vaak gepaard gaande met een ruwe, verweerde huid, het teken dat je veel tijd in de zon doorbracht. Nette burgers hadden een blanke huid, het liefst zo wit mogelijk, zo was het schoonheidsideaal. Je wilde toch niet geassocieerd worden met het werkvolk? Als je naar buiten ging dan droeg je een hoed, het liefst met een brede rand, en handschoenen.


In de 19de eeuw ging je alleen naar het strand als je ziek was, om te baden in het heilzame zeewater. Engelse geneesheren beweerden dat zeewater geneeskrachtig was, als je erin baadde hielp het tegen huidaandoeningen, spierziekten en gewrichtsklachten. Ook zou zeewater goed zijn voor astma, kanker, reumatiek en hernia, en het drinken van zout zeewater werd geacht de darmen schoon te spoelen. Dit idee verspreidde zich over heel Europa en aan het begin van de negentiende eeuw verschenen aan de Nederlandse kust de eerste badhuizen. Zo bouwde de ondernemer Jacob Pronk in 1818 een badhuis in Scheveningen, de voorloper van het Kurhaus dat in 1885 geopend werd. Rijke bezoekers konden er in een van de badkuipen een bad nemen in koud of verwarmd zeewater, dat met paard en wagen werd aangevoerd. Wie sterker was mocht baden in 'open zee'. Een badkoets reed tot nog geen meter diep het water in, waarna een badmeester of badjuf je uit de koets hielp. Wie niet kon lopen werd in een soort hangstoel naar beneden getakeld. Tot ca. 1830 zwom je naakt, badkleding was er namelijk niet. Daarna droeg je een los, lang badhemd. Veel mensen vonden zo'n zeebad griezelig, maar weinig mensen waren de zwemkunst meester en de angst voor verdrinking was groot. De eerste badplaatsen in Nederland waren Scheveningen, Domburg en Zandvoort. Met name Scheveningen werd door het badbezoek van de koninklijke familie een internationaal vermaard kuuroord. Zo liet Koning Willem I zich voor zijn slapeloosheid behandelen in deze badplaats.


Pas na de Eerste Wereldoorlog was het gedaan met het strand als ziekenboeg: in de jaren twintig en dertig werd het juist een sportieve recreatieplek. Jongeren vonden zwemmen helemaal niet eng. Ze renden, zonder koets en in comfortabele badkleding, zó het water in. Pas in de jaren '50 werd een vakantie in een badplaats aan de kust ook voor de gewone Nederlander bereikbaar. De rijkelui, die de toeloop van

Strandbezoek vroeger... en nu
al dat volk niet zag zitten, gingen daarop de grens over. Zo werd de Zuid-Franse Côte d'Azur heel populair, niet alleen bij de Nederlandse elite maar ook bij de internationale jetset. In plaatsen als Cannes, Monte Carlo of Saint-Tropez konden rijken hun geld verbrassen in de casino's en jachthavens.


De kuststreek, lange tijd gezien als een weinig aantrekkelijk landschap, trok tot aan de Tweede Wereldoorlog patiënten met longproblemen omdat zeelucht geacht werd een heilzame werking te hebben. Met name Tuberculosepatiënten zouden genezing kunnen vinden door rust en een verblijf aan de kust. Er verschenen tientallen sanatoria waar TBC-patiënten vaak maandenlang verbleven, afgezonderd van de buitenwereld omdat de ziekte ook nog eens heel besmettelijk was. Genezing van Tuberculose was tot de komst van antibiotica een bijzonder langdurig proces, als er

al van genezing sprake was. De meeste patiënten stierven binnen enkele maanden. Toen na de Tweede Wereldoorlog antibiotica op de markt kwam dat een afdoende behandeling van TBC mogelijk maakte, verdween de noodzaak van langdurig revalideren aan zee. Een aantal sanatoria-ziekenhuizen zijn nog steeds aan de kust te vinden, al richt men zich tegenwoordig op astma- en obesitaspatiënten.

Zoals al eerder opgemerkt had het gewone werkvolk vroeger geen vrij of vakantie, ook verliet men maar hoogst zelden de eigen stad of het dorp. Als je op reis ging dan was dat voor je werk: marskramers, soldaten, handelsreizigers en toneelgroepen trokken wel het land door. Pas in 1919 nam de Tweede Kamer de Arbeidswet aan waarin een achturige werkdag, een vrije zondag en een vrije zaterdagmiddag voor iedereen werd geregeld. Dat deze wet pas toen werd aangenomen kwam omdat


men bang was dat de arbeiders niet met hun vrije tijd konden omgaan. Ze zouden maar gaan drinken en onzedelijk gedrag gaan vertonen als ze niet hoefden te werken. De eersten die ècht vakantie kregen waren de ambtenaren en schoolmeesters, vanaf 1900 kregen zij per jaar een weekje vrij.


Als gewone burgers vroeger een uitstapje gingen maken, dan duurde dat meestal niet langer dan een dag. Men ging dan met het hele gezin een dagje naar het strand (We gaan naar Zandvoort...) of een stukje fietsen in de bossen. Het Zuid-Limburgse Valkenburg was populair door het landschap en de rust. Mensen gingen met de trein naar Valkenburg om de grotten te bezoeken en een foto te laten maken. Valkenburg was een van de eerste bestemmingen met massatoerisme en de plaats waar in 1885 de eerste VVV geopend werd.


In de Tweede Wereldoorlog zorgden de Duitsers voor de verspreiding van de opvatting dat mensen recht hadden op vakantie met doorbetaling van loon. In 1941 werd deze gedachte voor het eerst overgenomen in Nederland. In de vijftiger jaren kregen arbeiders steeds vaker vakantie en vakantiegeld, dat tussen werkgevers en werknemers werd geregeld in CAO's. Eerst was dat nog maar een paar dagen, maar later werd de vakantie steeds langer. Pas in 1966 -dus ruim veertig jaar geleden- legde de regering het recht op een betaalde vakantie vast.


De eerste kampeerders
Toen de vakantie meerdere dagen ging duren ontstond er een nieuw fenomeen: het kamperen. Om eens iets heel anders te doen op vakantie verruilde menigeen de comfortabele woning voor een tent. De pioniers op dit gebied waren de Engelsen, die al aan het eind van de 19de eeuw in een tent vakantie vierden. In Nederland werd kamperen in eerste instantie met een scheef oog bekeken, de eerste recreatiekampeerders werden aan

het begin van de twintigste eeuw gezien als landlopers. Wie in een dorp zijn tent wilde opzetten, moest een vergunning aanvragen bij de gemeente, die dat nogal eens weigerde. Zelfs de ANWB sprak in die tijd over 'zigeunertoerisme'. Na de Tweede Wereldoorlog werd kamperen razend populair. Ook de keurige ANWB begon zich ermee bezig te houden en organiseerde vanaf 1944 oefenkampen, waar je leerde een

tent op te zetten en op een primusstel te koken. Het heeft geholpen, want anno 2009 vieren bijna drie miljoen Nederlanders vakantie in een tent.

Wie wil kamperen met wat méér luxe, kiest vaak voor een caravan. Ook hierin zijn Nederlanders onbetwiste koplopers in Europa, een op de veertig heeft er een! Ook dit verschijnsel is overgewaaid vanuit Engeland, waar in 1919 bij Eccles Caravans Ltd. in Birmingham de eerste exemplaren werden gebouwd. Je moest echter een auto hebben met een trekhaak, en dat was voor het gewone volk vooralsnog niet weggelegd. Pas in de


Hier doen we het allemaal
voor: de zomerzon!
jaren vijftig groeide het autobezit en daarmee ook het gebruik van caravans op vakantie. In Nederland waren rond 1960 o.a. de fabrikanten Kip, Otten, Blanken, Paf en Gevaert actief. Met de groei van de welvaart wordt ook de caravan steeds luxer. Tegenwoordig zijn ze van alle gemakken voorzien en hebben ze een koelkast, verwarming en toilet aan boord, soms ook een douche, airco en afwasmachine.


Hoe we onze vakantie ook invullen, we kijken een heel jaar lang uit naar die paar weken van heerlijk nietsdoen of nieuwe ervaringen opdoen. Vakantie is een belangrijke basisbehoefte geworden, een tijd waarin je je kunt opladen voor weer een heel jaar werken. De trend gaat nu naar meerdere korte vakanties verspreid in het jaar, of we gaan naar verre bestemmingen. Hoe u uw vakantie ook besteedt, een strandvakantie, sportief trekken of een culturele reis, zorg dat u ervan geniet. Vakantie is inmiddels een plezier dat we ons niet meer laten afnemen!

Ton Vis